over AERLIM


(Aerlim, uitgesproken als ‘ejerliem’, anagram van Merlia. In het lichtwerk wordt Merlia geïntroduceerd als een vrouwelijke energie die polariteiten oplost en heling brengt in contact met het kristallijnen veld. Zij verenigt in zich kracht en kwetsbaarheid, naast Merlijn.) 

Op mijn levenspad waren er meerdere gebeurtenissen en momenten, die mij uit de dagelijkse werkelijkheid tilden, waardoor ik ‘stil’ viel. Soms was het in verwondering en ontroering, en soms was het in verdriet en verbijstering. Het zijn hoe dan ook de momenten waarover Jiddu Krishnamurti (1895-1986) spreekt als kansen om uit onze herhalingen te komen. Om niet alleen stil te vallen maar ook bewust te durven stil staan in het mysterie en het besef ‘ik weet het niet’ en iets nieuws te laten ontstaan vanuit een lichter bewustzijn. 
Mijn (lied)teksten komen in me op naar aanleiding van de ‘stil-val-momenten’ en in het bitterzoete verlangen om te creëren, met woorden en muziek. De woorden komen van een plek van genade en vrede. Er was een periode in mijn leven, waarin ik die plek een naam heb gegeven: 'Aerlim'. Zo kon ik er een dialoog mee voeren. 

In het boekje AERLIM dat is ontstaan rond de voorstelling “Toen was er tijd over” (2010-2012) staat deze dialoog centraal: 

Als ik in 2005, geïnspireerd door het lichtwerk, mijn leven tegen het licht houd, is dit het begin van een innerlijke dialoog met Aerlim. Zo krijg ik gemakkelijk antwoord op mijn vragen en stroomt de informatie sneller. Achteraf bezien heb ik mezelf op deze manier liefdevol omarmd en volledige toestemming gegeven tegelijk aanwezig en afwezig te zijn. Het doet er niet toe, want alles doet er toe. In de dialoog vallen gedachten -tegen alle chronologie in- wonderlijk op hun plek. Zij is verbindende tekst en decor tegelijk, eenheid én dualiteit. Ik ‘geloof-weet’ dat tijd en adem één zijn. Ik voel me in die zin een kind van deze én van elke tijd. 

Welkom aan Aerlim: 
Aerlim, jij bent de Geliefde Aanwezige in mij. Je doet me herinneren aan Wehon Chu, de zenboeddhist, mijn gids-aanwezigheid. Als een kleur licht je op in al mijn herinneringen, in mijn teksten en gedichten. Eenmaal wakker, zal je niet meer slapen. Je neemt me als broer/zus Dolfijn mee op de meest fantastische reizen naar binnen. Je flitst als een zaklamp aan bij het lezen van de krant en het langslopen van titels in de boekwinkel. Je doet me achterom kijken in een drukke winkelstraat. Als broer/zus Wolf sta je naast me en geeft met je neus zachte duwtjes in de palm van mijn hand. Jij zoekt feilloos de frequenties, waarop ik de schoonheid van de natuur kan ontvangen en vibreert mee als ik ontroer. 

In deze bundel ben ik in dialoog met Aerlim. Ik laat voor iedereen in het midden of dit wel of niet een channeling is. Want waar is de grens tussen dat wat buiten mijzelf ligt en in mijzelf is? Ik weet het niet. Het begrip Channeling lijkt meestal te worden gebruikt bij informatie van buitenaf. Aerlim is dat in mijn ogen niet. Zij/hij is duidelijk een deel van mij. Maar dan wel een deel dat gemakkelijker in verbinding staat met meer intense frequenties van leven, waardoor deze zichtbaar kunnen zijn. Het voelt aan als een innerlijke geliefde. Op een bepaalde manier is het een zeer bewuste keuze. Ik wil in dit verhaal geen dingen buiten mijzelf stellen. Het is het pad van het Midden, precies in de roos en er dwars doorheen, echter zonder een focus van het te móeten of te wíllen. Simpel ‘om niet’ en dat maakt het tijdloos. Op dat punt is er geen onderscheid tussen binnen en buiten, boven en beneden. En zelfs die woorden verdwijnen. Het is de kern van de esoterische boodschap die ons overal wordt aangeboden. Op dezelfde manier hecht ik met hart en ziel aan deze tijd. Ik hecht aan het onderscheid, aan het spel van feiten en realiteiten, van ‘licht tegen donker aan’. Ik voel me een kind van deze tijd en het lijkt wel naarmate ik me hieraan meer overgeef, ik me steeds jonger voel. 

Ik ‘geloof-weet’ dat wij als mens per definitie in staat zijn tot een kosmisch bewustzijn in elke frequentie. Elke frequentie duwt ons in de richting van de bron, die wij als liefde ervaren. In dialoog met Aerlim sta ik op het verzamelpunt van de in mij aanwezige bronliefde. Deze liefde voedt en kleurt de verbindingen met alles en iedereen om mij heen vanuit een betrekkelijk neutraal gebied, waar alles voorwereldlijk rond en af is. Om het te kunnen delen, maak ik er een punt van. Daar waar al het werk is gedaan. Het is volbracht. Laat het zichtbaar zijn in volle glorie met de ogen van een pasgeboren kind.

Toen en dan, gelijk aan NU, overzie ik de reikwijdte van dit alles. En Aerlim toont mij haar Zelf als de weg. En met de uitkomst zichtbaar vervaagt de tijd, verdwijnt de weg als mísbaar. Aerlim laat zich zien als kristalhelder water. Opgetogen verzamel ik mezelf opnieuw, in een innerlijke Pow-Wow om te ontmoeten al wie ik ben.